'Oi, oi, oi, wat worden de tijden duur. Ik zal er een cent bij doen.' 'Goed voor twee centen, omdat U het bent. Maar vertel het niet verder, want de prijs is eigenlijk vier duiten.' De hele buurt ruikt naar de prikkelende walm van de vrome paas-vuurtjes. Met het gezuurde verdwijnen acht dagen lang de ruzies, de nijd, het gesloof en gezwoeg. Acht dagen lang eten ze matzes. Voor de jeugd tussen Waag en Weesperstraat bestaat alle historie uit zeven woorden :
'Slaven waren wij. Volgend jaar in Jeruzalem.'
Slaven waren ze, slaven van Pharao, totdat ze uittrokken uit het land der onderdrukking. Maar slaven waren ze gebleven in de kleine woninkjes en hun armoedige bestaantjes. Omstreeks 1900 was de bevolkingsdichtheid in de Joodse buurt ruim zevenmaal groter dan in de gehele stad en het aantal huizen, waarin besmettelijke ziekten voortkwamen veel groter, soms dertien maal groter dan elders1
In de eenzame ochtend van de door-de-weekse dag wankelt Japie de Porder, nog half slapend, door de lege straten. Hij hoeft niet wakker te zijn om zijn werk te doen. De adressen van zijn vaste klantjes kent hij uit het hoofd. Zo groot is de geachte clientele tegenwoordig niet meer, bewounes (van bangawow-nouslinoe = door onze zonden. In dit geval: helaas). Toen de uitvinders de moderne goedkope wekker bedachten, hebben ze meteen Japie het droge brood uit de mond gestoten. Goedhartige mensen stoppen Japie af en toe een paar centen toe. Als hij die benefactors niet had, kon hij openlijk 'sjnorren' gaan.
De klanten van Japie zijn voornamelijk havenarbeiders. Die zijn
1 Dr. H. J. Ringeling, september 1898.
38