״Precies!" zei neef Hendrik.
„Nu goed dan," lachte Zwartemes, „dat heb ik geweten... en weet je van wien ik het gehoord heb... Dat mag jij nu eens raden, Karei!"
„Nog al moeilijk," lachte Karei, „van Zandstra natuurlijk!"
„Mis!" zei Zwartemes, „ik zie wel, jelui bleek-gezichten kunt niet raden. Ik zal het je maar meteen zeggen... Ik heb het gehoord van den directeur van het circus." Nu keek Karei verbaasder dan ooit.
„Van den directeur van het circus," vroeg hij, „en hoe weet die het dan?"
„Die heeft het van Zandstra... maar laat ik niet langer grapjes verkoopen en je maar meteen vertellen wat er aan de hand is. Kijk eens... jij bent gisteren bij Zandstra geweest en die heb je precies verteld wat je in het circus „Salto" kwam doen, nietwaar."
„Ja!"
„Wel, je snapt toch zeker wel, dat Zandstra zulke dingetjes niet op zijn eigen houtje kan gaan doen. Zou een mooie boel worden als de portier alle mogelijke apen van jongens in het circus smokkelde..."
„Apen van jongens," protesteerden de vrienden.
„Nou ja... bij wijze van spreken dan... maar je snapt best, dat Zandstra zooiets niet doen kon. Hij is daar geplaatst om op te passen, dat er geen onbevoegden in het circus komen. Men heeft vertrouwen in hem gesteld, dan kan hij toch zeker niet aan die complotjes van jelui gaan meedoen zonder dat de directeur het weet!"
„Dat is waar," zei neef Hendrik en ook de jongens vonden dat Zandstra gelijk had.
„Wel," zei de Indiaan, „toen is Zandstra naar den directeur gegaan en heeft hem alles verteld. Kunt u het goed vinden, zei hij, dat die jongen, die Karei, bij mij als loopjongen komt om in het circus uit te kijken
75