Vader en moeder sliepen nog.
Voorzichtig liepen Max en Edo naar de keuken. Ze waschten en plasten, dat het een lieve lust was.
En toen de zon boven de daken van de huizen aan den overkant uitkwam, konden ze hun pret niet langer bedwingen.
Uit twee jongenskelen galmde opeens het lied door het huis:
״Ziee...iet hoe het vrie...iendelijk zo...onlicht Schittert op weiden en op woud..."
Daar kraakte de trap!
Vader stond voor hen. Hij was zóó uit bed gestapt, dat kon je zien, en hij had in de gauwigheid zijn broek achterste voren aangetrokken.
״Wat zullen we nou hebben?" riep hij uit. ״Spelen jelui voor spook of leeren jelui voor nachtwaker..."
,,We moeten om half zeven bij Hendrik zijn, va," zei Max.
״En het is nu pas kwart voor vieren... rare Chineezen, dat jelui bent... voorwaarts marsch, naar je bed en je komt er niet uit, voordat de klok half zes geslagen heeft."
״En als we nu te laat komen...?"
״Dat neem ik op mijn verantwoording," zei vader en toen moesten de jongens, of ze wilden of niet, weer naar hun bed.
Daar lagen ze, gewasschen en met gekamde haren, in hun bed en wachtten.
Je kon de klok in de gang hooren tikken. Hoor, nu sloeg de klok! Het was vier uur.
״Nog anderhalf uur!" zei Edo tegen Max.
״Wat gaat de tijd toch langzaam," zei Max.
Maar eindelijk... eindelijk was het dan toch half zes.
״Hoera... hoera... het is half zes!" schreeuwden de jongens door het stille huis en ze sprongen hun
37