״Wie geduld genoeg heeft om honderd vijftig jaar oud te worden, zal zien, dat alles vanzelf op zijn pootjes terecht komt".
Grootmoeder Gitele heeft hem eens zeer treffend getekend, toen ze zei:
„Jonas is geen sjlemiel... hij is alleen maar sjlemie-
Hg"•
Al konden we dan niet door een gat in de vloer in de woning één hoog loeren, we wisten toch wel, dat daar de lamp altijd voorover hing. Maar het behoorde niet tot de regels van wellevendheid onze nieuwsgierigheid naar de stoffelijke welstand van de buren, te laten blijken. Het was onwelvoegelijk te proberen uit te rekenen of de buren het breed hadden. We noemden dat: „iemand de rekening maken". Er is echter een graad van armoede, die aan niemands aandacht kan ontsnappen.
Wanneer bij ons twee hoog in het keukentje de linzensoep op het petroleumstel stond te pruttelen, omdat rookworst niet gaar gekookt, maar gaar gesudderd moet worden — en wanneer dan de doordringende geur van gefruite uitjes en meelballen door het hele huis zweefde, zei moeder:
„Het zal mij benieuwen, wanneer ze één hoog het laatst soep hebben gegeten".
Dat was vragen naar de bekende weg. Als er bij Dupli-kaatje soep op 't stel stond, hadden we het waarachtig wel geroken.
Dan zei moeder na een poosje: '
„Ik denk, dat ik ze één hoog een reuze plezier zou doen, als ik ze een hap eten liet brengen". Maar hoe kon ze zoiets doen zonder de indruk van opdringerigheid te maken?
82