Zo komt hij toch niet naar het station, naar het Bahnhof'.
Kwasie-verschrikt riep toen de conducteur uit: „O, sei die vrijer Bahnhof? Laat ik nou verstaan hebbe: Begaaaaanenhof". Ik heb eens een mooi voorbeeld gehoord van de hebbelijkheid der Amsterdammers om de ij uit te spreken als een zeer brede a. Een onderwijzer op Kattenburg dicteerde de jongens eens: Baat het niet, dan schaadt het niet. Wel, ik behoef u niet te vertellen wat de jongens van de Dijkgracht toen opschreven. En tenslotte deze Amsterdamse geschiedenis uit de bezettingstijd. Een Duits soldaat tracht in een overvolle tram te komen; het lukte hem echter niet en, met één voet op de treeplank staande, grijpt hij zich vast. Daarop zegt een stevige Amsterdamse:
„Wacht Heinrich, dan zal ik je even naar binne takele, want als je onder de wagen valt en d'r as een broodje tartaar weer onderuit komt, magge wij vanavond weer niet de straat op". Wij mensen vinden elk dialect zot, behalve het ene dat we zelf spreken en verstaan; dat vinden we de schoonste taal. Dialecten kunnen ons dus, voor de zoveelste maal, leren dat het menselijk | vermogen tot zelfbedrog onbeperkt is. Een jaar I of wat voor de oorlog heb ik samen met A.M. de
66