is goed, jawel, maar kenners beweren, terecht of ten onrechte, dat zij aan de Urker vis kunnen proeven, dat die te dicht onder de wal is gevangen; goede stevige harde vis vang je alleen maar in het ijskoude water van het noorden. De venters met hun naar zout en zeewier geurende karren trekken de stad in met gullen, dat zijn kleine kabeljauwen, met haakjesbot en schelvis, die een enkele keer naar carbol ruikt, maar wat niet weet, dat niet deert, en met wijting, dat is meestal vis voor de kat. De visvrouwen met de brede jukken over de schouders gaan met zware tred naar hun wijk, aan de ene kant van het draaghout hangt zwaar van vocht en zout een emmer met hommetjes en vislevertjes, en aan de andere kant, nog loodzwaarder, een emmer met schelvis-kuitjes. De hom-en-kuit-vrouwen torsen behalve de dertig, veertig kilo handelswaar en het zware eiken juk, nog een vracht kleding mee. Hun klompen zijn breed en stevig, en over de zware keperse onderbroek dragen ze vier of vijf lagen rokken. Aan een draagriem hangt onder haar boezelaar een zware leren beurs, voor de lijzing, dat is de dag-ontvangst. Hart je-winter slaan ze een dikke wollen gebreide doek om de schouders, en dan dragen ze een gebreide muts met bandjes op het hoofd. Zo trotseren ze weer en wind en ook de kwajongens. Want, om welke reden dan ook, de hom-en-kuit-vrouwen zijn zonder mankeren het mikpunt van straatschenderij. Ze schijnen het kwaad uit te lokken. Als hun eentonige roep door de straten weerklinkt:
'Ik heb wolwere kuit, nog een brekkie',
..nemen de jongens eerst de zang over. Ze volgen de
vrouw in een lange treiterende stoet. Wolwere kuit is
101