klinkerbestrating, of nog beter: een bestrating van zware keien. Je haalde door het leertje een eindje touw, dat met een stevige knoop aan de onderkant werd vastgezet. Dan liet je het leer in de goot soppen, en vervolgens trapte je het op een steen goed plat. Met wat rukken en trekken, wipte je elke straatsteen los. Het was een streng verboden spelletje. Als de diender van de wijk je te grazen kreeg, moest je mee. Naar het bero! Ik was twaalf jaar toen ik, druk bezig zijnde met het loswrikken van een rijtje klinkers, door Joden Willem in mijn kladden werd gegrepen, en gevolgd door een stoet belangstellenden, naar het Meyerplein werd gebracht.
Toen ik, afgehaald door mijn vader, weer op vrije voeten was, moest ik aan de jongens uitvoerig verslag van mijn wederwaardigheden doen.
'Die smerissen waren reuze vriendelijk, jó... Ze gaven me een half lankie met boter en kaas en een kop koffie.' Het was het eerlijkste verslag, dat ik ooit heb uitgebracht. Niemand geloofde me.
Vlak bij de joodse buurt ligt de Doklaan, waar de kranen van het entrepotdok in een lange rij boven een laad-perron staan, 's Avonds ging het grote hek op slot, maar we wisten een kunstje om er overheen te komen. We gooiden de kettingen van de kranen los en speelden zweefmolentje, tot diep in de nacht. Als de nachtwacht niet te lui was, joeg hij ons op. Van die wachter hebben we vloeken geleerd. Dan vluchtten we over het achterhek van Artis, en hielden we ons schuil totdat we ongestoord naar huis konden sluipen. Mijn goede vriend Siegfried van Praag heeft in zijn prachtige boeken van het Artis uit zijn
73