vee^ druk-inkt vertelde een krant hoe het stuk stad eruit zal zien, straks als de slopers de oude buurt helemaal in elkaar hebben gerinkinkt en de ondernemende mannen van de bouw een nieuw stadhuis en een hypermoderne stadswijk uit de Amsterdamse modder omhoog hebben getrokken.
TyTeel staal, veel meer staal dan op de grootste scheepswerf. En veel glas, veel meer glas dan in alle aquaria van Amsterdam bij elkaar. En de eentonigheid van de wanden gebroken door vlakken van felle verven. Een stadswijk zoals er in de hele wereld elke dag van de lopende band rollen. Stijl is een samenzwering en technici vormen een internationale bende.
־ppcht, ik heb hoegenaamd niets tegen de moderne architectuur. Ik kan het spel van horizontale en verticale accenten best genieten. Alleen: de ontwerpers van die nieuwerwetsige blikkendozen (zij kunnen het nebbisj ook niet helpen) beschouwen de mens als een insect ...en als de mens duizelig tegen die eindeloze honingraatgevels opkijkt, voelt hij zich ook als de larve van een vliesvleugelige.
T~e oude buurt bestond uit krotten. Ik weet het, want ik heb er de eerste vijf en twintig jaar van mijn leven midden in gewoond. In alle woninkjes was de ontbering kind aan huis. Ziekten vraten aan het schamele beetje menselijk geluk. Er knaagde verbittering. Er gromde haat. Ik wéét het, en ik heb nooit kunnen vermoeden, dat ik naar die kasjba nog eens heimwee zou voelen knagen.