vallen. Saampie's vader en moeder dreven een drukbe-klante vishandel in de Vissteeg, niet het dunst bevolkte straatje van Amsterdam. En een trompettist moet oefenen; dat is bekend. Moord en doodslag dreigde, zodra de hartverscheurende klanken door de muren, deuren en vensters in alle woningen drongen. De nering van Markie en Bloemie zou verlopen, als aan dat kattengemauw geen snel eind kwam. Saampie ruilde dus de trompet voor een trommel, maar ook een tamboer moet oefenen, goed, tromgeroffel klinkt welluidender dan de ongearticuleerde geluiden van een beginnende toeteraar, maar het gevaar voor de ouderlijke nering bleef loodzwaar boven de steeg hangen, want de broodnijd kent rust noch duur. Toen ruilde Saampie de trommel voor de staf van de tamboer-maitre. Hij oefende voortaan op straat, maar dat hinderde niet, een staf geeft immers geen geluid. De hele steeg vond het prachtig. Overal uit de buurt kwamen mensen naar de Vissteeg, om naar de exercities van de eenzame tamboer-maitre te kijken. Het was ook een luisterrijk schouwspel: een lenige jongen, die op de maat van muziek, die alleen hij en niemand anders hoort, met danspassen het straatje op en neer marcheert en zijn staf laat meedeinen, buitelen en pirouetteren. Zeiden de mensen tegen elkaar:
"t Is een mirakel. Als je naar die jongen zijn handen kijkt, hoor je de muziek die hij speelt. En de grootste gijn is, niemand heeft er overlast van.'
De literator Angelo Cohn, die een inleiding schreef tot de Amerikaanse uitgave van een stuk of wat van mijn ver-
57