drukkingen ging spreken en schrijven, heb ik altijd een onoverwinnelijke weerzin gevoeld tegen het gezegde: hij loopt als een kip zonder kop. Naast het Rode Vertrek Van De Kippenmoord lag de penetrant geurende, altijd rokerige kelder, waar niervet van koeien uitgebraden werd tot hompen hard vet. De slagers brachten het vet gedraaid en kregen het in harde blokken terug. De jongens uit de buurt aten gratis kanen, die in de smeltpan achterbleven. De Vetklep was een goeierd. De hele buurt vond hem een engel van een man, al zullen de kosjere kippen tegen elkaar hebben gekakeld: 'Engel? Nou ja, de engel des doods is ook een engel.' En achter de Kelder Van De Vette Rook lag de Witte Zaal Der Ganzen. Die beesten hingen, touw om de hals en de dode kop schuin opzij, op lange rijen aan de balken. De knechten van de Vetklep zaten eronder 5 zij peuterden met vlijmscherpe mesjes de huid en het dons los. Al die witte emballages lagen op een grote hoop te stinken $ de ganzen, ontdaan van hun warme overjas, hingen vettig te glanzen, fris en duur en klaar voor de soeppan. Niet alleen vind ik, dat de afdeling Financiën van het nieuwe stadhuis dient te worden gevestigd op de plek waar vroeger de ganzen tot op het naakte vel werden uitgekleed ... maar ik zou, nu ik toch in mijn babbelstoel schommel, de gelegenheid te baat willen nemen om de aandacht der gemeentelijke Heren Zeventien te vestigen op de bijzondere plaats, die de gans in de historie van de barmhartige stad Amstelredamme bekleedt. Ik dien dat nader te verklaren.
Volgens de befaamde historicus a. Prokief arriveerden in
43