'Je kletst uit je nekharen. Ze zijn te gouvernementeel. Ze doen gewoon wat de voorzitter hun voorpapegaait. Ik geef de partij nog hoogstens een jaar, in 1920 zijn we pleite. Wordt de schuld onder de leden verdeeld.' Zijn die leden van de partij afdelingen in de oude joodse buurten inderdaad zulke gelovers-op-gezag ? Onderling verdeeld zijn ze wel, onenigheid betekent woordenwisseling, lekker elkaar het gelijk afstrijen, want wat heb je aan je leven als je het altijd met iedereen eens bent? Ze zijn verdeeld in twee categorieën: de 'vooraanstaanden' en de leden. Al is die scheiding niet officieel, ze is zeer werkelijk. Zegt een snedig lid:
'De yoo/'aanstaanden, dat zijn de lui, die op feestver gade-ringen altijd vooraan zitten.'
Verder gaan die twee groepen op voet van gelijkheid met elkaar om. De vooraanstaanden kijken niet op de anderen neer j de leden voelen geen ontzag voor, och arme, nu moet ik het woord tóch gebruiken, voor de 'intelligentsia'. Het is geen eenvoudige maatstaf die hen scheidt. Er is een vrouw, die altijd van zichzelf spreekt als van 'wij vooraanstaanden'. Zij is dan ook de krantenbezorgster van het partijblad. Die functie mag men niet gering achten. Per saldo is zij het, die dagelijks met de kiezers in aanraking komt, o zo.
Als ik denk aan de grote afbraak, die de buurt reeds goeddeels heeft weggevaagd en die straks op Vlooienburg verder zal gaan, en ik herinner me de mensen van dat oude district iv, ligt er over het tafereel een waas van weemoed. Zoveel eeuwen van rampspoed hebben alle tegenstellingen verzacht. Ondanks alle aanstellerij waren ze
36