En nu gaan ze dat stoepje ook slopen... Het Casino gaat ook tegen de grond, het kasteelachtige huis, dat vroeger jaren als centrum van organisatieleven glorieerde. Volwassen socialisten begonnen in Mokum toen al een normaal verschijnsel te worden, maar jonge s.d.a.p.-ers werden, in de buurt tenminste, nog als een soort goedaardige gekken beschouwd. 'De vooruitgang komt altijd van de dwazen', schreef Bernard Shaw, 'want de verstandige mensen passen zich aan de wereld aan... de zotten echter willen, dat de wereld zich aan hen aanpast en als de wereld dat weigert, gaan ze de wereld veranderen.' Van Shaw hadden sommige van mijn vriendjes slechts bij geruchten gehoord, want hij was lang niet zo belangrijk als bijvoorbeeld Samuel Jacob Pothuis van de Amsterdamse gemeenteraad (die de anarchisten met geniepige spot Pothuis s. j. noemen). Omdat we geconfijt waren in de leer, dat de enkeling slechts tot iets in staat is, als hij geen enkeling is, pelgrimeerde ik in september 1919 voor het eerst van mijn leven naar een huishoudelijke vergadering van de s.d.a.p. Dat was in Casino; de gang was van marmer; door de ramen keek je uit op de Blauwbrug en de Amstel. Ik kwam de zaal binnen en niemand zei: 'Boe.'
Aan de ingang zit een functieloze van het bestuur, in gezelschap van de presentielijst. De voorzitter drentelt van bezoeker tot bezoeker, het is geen stille omgang. De secretaris ontbiedt leden naar het podium, en deelt klusjes uit. Het karweitje is die avond: steunlijsten. Juffrouw Hammei van het bestuur draagt de zware verantwoordelijkheid voor de brochureverkoop op de zwakke schouders. Die avond vent zij
53