den, één tien... één gulden, één tien.' Wat kan het haar deren, dat de prijs van haar negocie hoger ligt, de hoofdzaak is dat de mensen blijven staan, begrijpend glimlachen en kopen.
Het leger van venters trekt er elke ochtend op uit om de stad te veroveren en elke avond keert het terneergeslagen, maar nooit verslagen, naar de sloppen en stegen terug. De visventers vormen een aparte compagnie. Hun inkoop is even vermoeiend als de verkoop. Een groenteventer gaat 's morgens voor dag en dauw naar de markt in de Marnix-straat en koopt zijn waar voor de dag in. Fruitventers hebben meestal een grossier in de buurt, die hun van negocie voorziet. Ook de visventer kan het zich gemakkelijk maken, alles in het betrekkelijke dan, door steeds bij één en dezelfde grossier aan de De Ruyterkade zijn dagelijkse zootje te betrekken. Maar als hij een paar extra kwartjes per dag wil verdienen, probeert hij de avond te voren restanten vis in de steeg op te kopen. Een paar makreeltjes hier, een dozijn scholletjes daar, een stuk kabeljauw elders. De vishandel is een hard bedrijf, uitgeoefend door sentimentele grove mensen, die een arme drommel met aalmoezen overladen, maar die in het loven en bieden hard zijn als een stuk graniet. De venters vleien en soebatten, ze zijn kruiperig en onderdanig; de handelaren die een restantje hebben aan te bieden, zijn hooghartig, ze spotten en honen. Dat gevecht om een hap handel kan uren duren. Als de visventer 's avonds eindelijk thuis komt, loopt het al naar tienen. Ze zitten, schoenen uit en moede voeten op een stoel, lek-ker-lui uit te rusten. De volgende ochtend, als de duisternis nog op de straten ligt, gaan alle venters, ook de visven-
#
119