geweest over de naam. Het loopt tegen het eind van het jaar. Een of andere gochem heeft tegen Mousje gezegd: 'Je moet een Sinnieklaasfeestje geven.'
'Sinnieklaas, dan moetje bij Vulsma in de melksalon wezen, in de Utrechtsestraat. Daar is Sinnieklaas. Mousje, de goeie Sint, maak iemand niet aan het lachen, men heeft een sneetje in zijn lip.'
Zegt gochempie:
'Nou dan géén Sinnieklaas, maar wat dan wel?' Heeft Mousje heel slim gekeken.
'Mousje het Chanoekah-mannetje, men vindt, dat zoiets veel beter klinkt. Voor jiddisje kinderen maakt men een Chanoe-kah-feest. Sinnieklaas is niks voor ons.'
Het Chanoekah-feest wordt gegeven in de kelder van Mousje. Hij heeft bij Montezinos in de Vinkebuurt extra snoepgoed ingeslagen. Jujubes en bruidsuikers, tum-tum, kleine musketflikjes, katjesdropjes en kiezelsteentjes op de bordjes, nee, geen échte kiezelsteentjes natuurlijk, maar suikergoed, dat er net als grind uitziet. Overal zijn kinderen. In het winkeltje en in het huiskamertje en in het keukentje en een paar kinderen spelen in de bedstee poppenkast tussen de halfopengeslagen deuren. Mousje loopt opgewonden heen en weer. Hij trakteert. 'Neem nog een stukkie lekkers.'
De kinderen snoepen. Dan gaan ze spelen. Bok-bok-bok-wat-moet-deze-man-doen? Een soort pandverbeuren. En sloffie-onder. Een paar zeggen, dat ze schooltje gaan spelen, maar ze krijgen ruzie wie de meester zal zijn en Mousje moet erbij komen om sjolem te maken.
Terwijl Mousje nog druk bezig is de vrede te stichten... is er
opeens het gekraak.
89