ik heb niks, helemaal niks.' Zeggen de mensen:
'Hoe kan dat nou? Weer zo'n leugentje. Iedereen heeft toch wel ergens een beetje familie.' Antwoordt Mousje:
'Als men in de breedte gaat rekenen, ja dan heeft men familie genoeg, broers, en zusters en neven en nichten en omes en tantes, maar voor mij bestaat er alleen maar misjpoge in de lengte, en die heeft men niet.'
Het is een omslachtige manier om te zeggen, dat het gemis van eigen nakomelingen hem ongevoelig maakte voor de banden met de andere familie. De mensen echter schamperen: 'Misjpoge in de breedte, misjpoge in de lengte, oj, wie heeft ooit zoiets op een viool horen spelen?' Antwoordt Mousje:
'Weer niet goed. Men kan nou eenmaal geen goed meer doen. Als men te zoet is, eet men je op, als men te zuur is, spuwt men je uit.'
Aan zijn clientele, de ukkies van drie tot zeven jaar, die trillend van snoeplust voor zijn snoeptafel staan, kan hij zijn verhalen makkelijker kwijt. Ze geloven ze grif, maar niet onvoorwaardelijk. De kinderen stellen geen expliciete voorwaarden, maar ze rekenen er wel op, dat als ze geduldig naar Mousjes vertelsels hebben geluisterd, hij zal zeggen:
'En hier heb je een hete bliksem toe, omdat je zo'n gehoorzaam jongetje bent.'
Met een vriendje sta ik in het keldertje van Mousje. Hij heeft een nieuw soort snoepgoed uitgestald. Beestjes en mensjes van een weke, zoete kneedbare substantie. Poppenschuim! Het is
81