dicht mogelijk bij de synagoge, want hij was een zeer vroom man. Zijn broer was rabbijn in Londen. Hij vertelde, dat zijn familie van Luneville in Frankrijk kwam, Luneville werd Linnewiel, dat schijnt wel te kloppen, maar dat deden alle redevoeringen van Professor Kokadorus; écht was in elk geval, dat hij slechts naar een paar bretels hoefde te kijken en dan verkocht hij er een gros van. Hij werkte stand voor de koningin en leefde dus niet boven maar naar zijn stand, toen hij zich Hofleverancier liet noemen. Een eindje verder in het album vind ik de namen: E. Boekman en M. Boekman - dat waren boekverkopers, evenals A. Mittelmeyer - ik weet het zeker, want aan hun stalletjes heb ik 't begin van gebrekkig lezen geleerd, niet later in de eerste klas bij juffrouw Van Zijl, die ik de gil-zenuwen bezorgde, omdat ze me de leesfouten niet kon afleren; ik zei met onverwoestbaar fanatisme 'soldatten' als er stond 'soldaten', want niemand op het Waterlooplein had tijd gevonden me uit te leggen, dat in de vreemde taal, die Nederlands heet, een open lettergreep een open mond noodzakelijk maakt. Die Boekmannetjes hadden een zoon, Eli of Emanuel... Mani, zei ik later, toen ik hem als volwassene heb leren kermen. Mani was in zijn jonge jaren typograaf; hij werd raadslid, wethouder van Amsterdam, doctor aan de Amsterdamse Universiteit. Een groot man, met een melancholische natuur, die, God weet, wellicht heel diep in zijn ziel altijd heeft beseft, dat hij eens vrijwillig het leven zou teruggeven, dat hem was geschonken, om zó de geestelijke marteling van deportatie en dood door verstikking te ontgaan. Ik heb hem en zijn lieve Jans 't laatst gesproken in de ochtend van die verdoemde veertiende mei.
Jans en Manus waren beiden zeer rustig, gelukkig bijna.
57