Maar de sjoel trok wel degelijk partij. Toen ik, in 1926, trouwde met Jette Blog (God hebbe haar ziel) sprak rabbijn Akiba Frank, die het huwelijk inzegende, een derasha uit, boordevol met steken onder water, openlijk-vijandige uitvallen en duizenderlei kleine rancunes tegen de socialisten. De familie grinnikte oprecht. Ik verwekte een niet geringe opwinding onder de misjpoge, toen ik tijdens deze preek hardop mijmerde:
'Als je hier mocht debatteren, veegde ik de vloer met 'm aan.' Rabbijn Akiba slaagde er volkomen in mij voor de zoveelste maal ervan te overtuigen, dat ik tot een andere wereld behoorde.
Nebbisj, en tóch was hij een rechtschapen man, deze Akiba. Zijn derasha heb ik hem allang vergeven, en we hebben ruimschoots reden gehad om hem dankbaar te zijn voor zijn zegespreuk.
De socialisten hadden ook hun rabbijn, al was hij dan nooit op een seminarium geweest en al bezat hij geen enkele titel. Hij heette Sam de Wolff. Hij was Marxistischer dan Marx zelf. In één opzicht echter smeet hij Karl der Grosse op de vuilnisbelt: als het Joodse vraagstuk aan de orde was. Daarover had Marx enkele malen zwaarwichtige volzinnen van stapel laten lopen, die het brevet van zeewaardigheid nooit zouden verwerven. Sam oriënteerde zich op Moses Hess, de voorloper van het politieke Zionisme. Moses Hess, Marxist en Zionist, hoe was het mogelijk, dat die twee begrippen harmonisch samen konden leven in één menselijk brein? Dat raadsel wist Sam te beantwoorden. De oplossing boeide hem zo, dat hij er nooit over heeft kunnen zwijgen. Hij trok door de Joodse buurten, elke avond opnieuw. In kleine kamertjes en insteekjes van kroegjes,
181