gevecht, al zongen we ook, dat we de kazernes zouden slopen, de sabels over de knie zouden breken en de regimenten uiteen zouden jagen.
Juist omdat in de wrakke aardappelenbak geen blind paard brokken kon maken, was die zaal uitnemend geschikt voor de vele organisaties, die de wereld zouden gaan veranderen. In die ruimte heb ik de eerste openbare rede van mijn leven gehouden. Ze duurde niet langer dan een halve minuut en ik had een uur daarna nog klamme handen. Maar ik mócht niet zwijgen, want de penningmeester had twee spie teveel aan porto uitgegeven voor een brief, die een lid had ontvangen, en dat lid was ik. Onder mijn uitgebreid en aandachtig gehoor zat een zoon van een sigarenmaker, een zekere Jan Bommer, die tegenwoordig vice-voorzitter van de Tiveede Kamer is; en een drukkersmaatje, ene Henk Korte, nu vice-voorzitter van het NW; en de zoon van een slagersknecht uit de Oosterparkbuurt, ene Jan Lebon, thans beheerder van de miljoenen van de VARA. Geen slecht auditorium voor een maidenspeech, maar achteraf ben ik bescheiden genoeg om te erkennen, dat mijn welsprekendheid hen minder zal hebben geboeid dan het onderwerp.
Al die jongens waren aan het schoolverband ontsnapt, maar ze bleven bij elkander klitten. De wereld steunt op nieuwe krachten, zongen we, en die nieuwe krachten, dat waren wij... wij... wij!
Mijn schooljaren en een vervolgklasje heb ik uitgezeten. Overdag verveel ik me stierlijk op een mulo. Ik heb tijd teveel. De leerstof vind ik een zacht eitje. Als ik even naar een bladzij van een leerboek kijk, ken ik de tekst uit mijn hoofd. Meer wordt niet van me verlangd om een goed cijfer te winnen. Het begrip zal later vanzelf wel komen, of het komt helemaal niet, ook 'n zorg. Maar 's avonds vreet de politiek al mijn aandacht met
150