genoot Noot de vensters van zijn winkeltje uit de sponningen gelicht.
In de open etalage staat Alida op een stoel; 'Ik ben Marianne, proletaren. Mijn naam is overal bekend.' Marianne uit de Weesperstraat. In de verte naderen de onderkruipers. Een zware stilte valt in de Foeliestraat. Praten - dat kan Alida. Eerst spreekt ze de buurtgenoten toe. Daarna richt ze zich tot de staaksters. Die mogen zich niet op straat bevinden, heeft de commissaris laten weten. Sjat-wat! De meisjes leunen overal, één-, twee- en driehoog uit de opgeschoven ramen. 'Meisjes, één roep slechts vult onze gedachten, daaraan denken we dag en nacht: Toontje solidair.'
Roept een goedig vrouwtje van driehoog naar haar buurvrouw :
'Toontje Solidair? Wat is dat nou weer voor een gooser?' 'Aan zijn naam zou ik zeggen, dat 't niet iemand is uit de Jodenhoek.'
Alida's speech verandert snel van toon en thema, want het kordon der lakeien van het kapitalisme is de Foeliestraat in gezwenkt. Ze gaat op het gemoed der onderkruipers spelen. De staking moet gewonnen worden, zij zal gewonnen worden, weest daar zeker van.
Ik ben dronken van haar woorden. Als ik groot ben, wil ik net zo overtuigend kunnen spreken als Alida de Jong.
Die rede van Alida heeft een onuitwisbare indruk op me gemaakt. Al was ik toen pas 12 jaar, ik geloof dat ik elk woord ervan heb onthouden. Zonder dat ze 't wist, heeft ze met die redevoering op een stoel in de uitstalkast van een voddenwinkel mijn ambities en daardoor mijn leven richting gegeven.
146