Er is één jongen in de klas, op wie het dogmatisme van de theoretici afketst. Jopie Roe. Hij is geen praat-mens, maar een daadmens. Hij wil timmerman worden. Wat heeft de wereld aan boekenwurmen? Als hij wil, kan hij nu al een baas krijgen, maar zijn vader eist, dat Jopie eerst het getuigschrift van loffelijk ontslag verwerft. Jopie doet echt zijn best. Hij dient desondanks de zesde klas niet uit. Op een dag steekt hij netjes zijn vingertje op, want hij heeft hoge nood. Meester Horstmeyer zegt, dat hij maar moet wachten tot 't twaalf uur is. Wat doet Jopie? Hij loopt naar het fonteintje in het klasselokaal en wast niet zijn handen. Hij wordt van school getrapt. Zijn onverwacht heengaan wekt nogal wat deining. De klas geeft eenstemmig de meester de schuld. De theoretici hebben een ingewikkelde verklaring gereed, waarvan de betekenis ons volstrekt ontgaat, maar wij vinden haar wel indrukwekkend. Heimelijk is de hele klas op deze twee wetenschappelijkerds jaloers, daarom belijden we openlijk, dat ze een paar vervelende slijmjurken zijn. Wij schrijven ons oordeel op de muur van de school:
Gerrit en Willem zijn gek. Innerlijk voelen we ons te onmachtig om tegen hun gedegen kennis stand te houden. Alleen een paar van ons durven er rond voor uitkomen, dat hun eigen aspiraties verre van het politieke gewoel liggen.
Loewietje Nikkelsberg zit altijd in zijn bank te wippen en te wiebelen. Hij heeft het liedje wat al te letterlijk genomen: Wie wat worden wil, nee, die zit niet stil. Loewietje zegt:
'Ik wil in de handel, daar kan je geld verdienen. En als ik rijk ben, word ik dansmeester voor mijn plezier.'
141