AMALEK. (VIJFDUIZEND JAAR LATER)
Wanneer ik in de afgrond kijk, waar de dagen mijner jaren één voor één zijn ingetuimeld, zie ik de Markensteeg weer en op nummer negen het huis, waar ik in dit Iepen ben gekomen. We woonden driehoog.
Beneden (wij zeiden: onder ons) huisde tante Ettie van Praag. Ze was hoegenaamd geen familie. Vreemden spraken haar aan met 'mujfrouw', ivant het verluidde, dat ze in goede doen was. Ik geloof niet, dat ze rijk was, want een van haar zoons liep met de socialisten mee. Manus liet zijn haar in model knippen, zonder scheiding en achterover, net als Multatuli. Zomer en winter droeg hij een lange, wijde donkere cape. Vermoedelijk was hij dus een linkse. Maar hij hoorde wel bij de Esdeeapee. Dat weet ik zeker, want hij leeft nog, gelukkig; in zijn leven heeft hij het tot gymnastiekleraar gebracht. (Zijn zoon, doctor faap, is tegenwoordig Gedeputeerde van ZuidHolland en voorzitter van het Humanistisch Verbond.) De politieke voorkeur van Manus weerspiegelde zich ook in de keuze zijner kameraden. Zolang wij in de Markensteeg woonden, waren zijn vrienden ook de mijne.
Eerst kwam ome Kees, één van de zoons van melkboer Woudenberg in de Joden Houttuinen, een stads-veehouder, die thuis koeien hield en melk verkocht, direct van klier naar klant. Kees was iets in zijn meubelmakersvakbond. Hij is later lid geworden van de Eerste Kamer, secretaris van de Pee-van-de-Aa en nog een heleboel meer. Dan kwam ome Hijman, die nog geen honderd meter bij ons vandaan net eventjes over de Markensbrug woonde, in een kamer met planken
135