beurskringen 'corneren' noemen. Hij koopt van tevoren, op volstrekt legale wijze, een stevig pakket prima plaatsen. Als portier Hes met een brede grijns het bordje 'Uitverkocht' aan het loket hangt, verkoopt Annie voor de deur vlijtig zijn 'Corner' leeg. Tegen de officiële prijzen, maar hij accepteert wel kwartjes voor zijn moeite. Niemand vindt deze beurs-praktijken onoirbaar. Zeggen ze:
'Leven en laten leven. En 't is mij wel een kwartje extra waard om iets goeds te zien.'
Dit is immers Amsterdam achter in de twintiger jaren, als de mensen nog niet murw zijn geblazen door de toeters van de radio of lamlendig zijn door de luiwammesen-cultuur van de éénogige televisie.
Hoe kan men vaststellen of een theater in een volk werkelijk leeft?
Antwoordt de firma Cijfer en Pluizer: 'Aan de recettes natuurlijk.'
Maar in Amsterdam gelden veel romantischer maatstaven. Als de naam van een theater, of de hebbelijkheden van een zaal, of de typische eigenaardigheden van het programma in het spraakgebruik wordt opgenomen, dan is een schouwburg een stuk van het bonte volksleven geworden. In de Joodse buurt komt er nog een eigen maatstaf bij: is het theater een stuk geworden van de gewone door-de-weekse humor? Het aantal mopjes, waarin Tsip-Tsop een organische functie vervult, is ontelbaar. Langs de Uilenburgersteeg bezit het theater een vijftal openslaande deuren. Nooduitgangen. De deuren zijn nogal gehorig, en de autochthone bevolking van de steeg is enigszins rumoerig. Op het trottoir tegen die nooduit-
127