terug door het alkoof naar de voorkamer. De buurman gaat met lege blaas en darm verder slapen. Tegen half tien ontwaakt de buurt. Wij staan op. Maar we kleden ons nog niet aan. Rondlummelen, niets doen en toch een tikje bezig zijn - noemen we: rondsjaletten. Het is de gezelligste manier van uitrusten. Op straat verschijnen de vroege wandelaars, het loopt immers al tegen tienen. Arbeiders in hun beste confectiepakje. In clubjes, van een man of vier hoogstens, gaan ze kuieren. Waarheen? Onveranderlijk naar de Handelskade. Boten kijken. Onderweg praten ze. Waarover? Nou, waar zouden ze anders over praten dan over de bond, de kansen van de politiek en over het risico, dat er slapte komt in het vak. Vandaag wordt er thuis geen stof afgenomen. Grootmoeder sjleidert met een doek langs de schoorsteen en de meubelen, daarna aait ze met de stoffer over het karpet. Al die handelingen zijn voornamelijk symbolisch bedoeld. Het is spelen met de properheid.
Magie. Op Sjabbes 'doet' men geen kamer. (Moet je in de week komen; als dan de woning aan kant wordt gedaan, lijkt het wel een vendu-huis.) Tegen een uur of elf snijdt moeder, eetje-peteetje, gekookte aardappelen van de vorige dag in plakjes, die met plantenvet worden belikt. In de zomer gaat het pannetje op het oliestel, in de winter op de platte pijp van de kachel. Naast die pan komt een pannetje met vis te staan, of met gekookte kuitjes, die bruin worden gebraden. Tegen half een komt vader terug. Omdat hij een sjmoezaantje is, geeft hij ons een meer dan stenografisch verslag van alles wat iedereen tijdens de wandeling heeft gezegd, van de dingen, die ze hebben gezien, van de gedachten, die bij hem zijn opgekomen, en die hij heeft geuit en van de gedachten, die door gebrek
98