In Nederland bestond de toestand van oorlogsgevaar. De algemene mobilisatie was nog niet afgekondigd, maar het zou niemand verbazen wanneer ook dat besluit zou worden uitgevaardigd. Het onweer aan de hemel van Europa trok niet voorbij. De dreigende wolken werden steeds donkerder. Het zwartst waren ze boven het arme kleine Tsjecho-Slowakije. De beslissende greep naar de keel van dat kleine land had de dictator Hitier nog niet durven doen. Als hij toesloeg, zou president Benesj zich dan verweren? Zouden de Tsjechen gaan vechten? Geleid door de gedachte: beter in vrijheid ondergaan dan in onvrijheid leven? Van het antwoord op die vragen scheen het af te hangen of een tweede wereldoorlog zou uitbreken. Alle landen waren op het ergste voorbereid. Eenmaal de brandende lont in het kruitvat, zouden slechts weinig landen in Europa gespaard worden. Als Nederland neutraal zou blijven, moest het zijn grenzen beschermen ten teken, dat het de onzijdigheid eerlijk meende. De spanning in Nederland steeg door dit alles tot ondragelijke hoogte. Overal zag men soldaten. Maar in militair opzicht was Nederland zwak. Er werden oefeningen gehouden voor de mensen, die bij oorlogsgevaar de burgerbevolking tegen de gevolgen van de oorlogshandelingen zouden moeten beschermen. Wanneer zó'n verduisterings-oefening (zoals het werd genoemd) aan de gang was, waren alle gordijnen potdicht. Er mocht geen straaltje licht ontsnappen. De straatlantaarns waren gedoofd. Op straat was het overal aardedonker. Boven de stad gonsden de motoren van de militaire vliegtuigen. Het afweergeschut oefende. De gehele sfeer van zo'n stad was dan spookachtig en angstaanjagend.
26