politiek en over het militarisme en zo. Mijn zoon Jan, die al aardig begint op te schieten, zit er natuurlijk ook bij; je kunt de kinderen er toch niet buiten houden, al zou je het nog zo graag willen en die twee van mij kunnen zwijgen, dat weet ik. Over die jongen van ons maak ik me trouwens wel eens een beetje ongerust; de Duitsers zijn begonnen het jonge volk weg te halen om in Duitsland te werken. Eerst gaat dat ronselen van jonge jongens kalm aan en kwasi vriendelijk, maar die Duitse streken kennen we nou langzamerhand wel en een gewaarschuwd man geldt voor twee. Waarmee ik maar zeggen wil, dat ik het er vandaag of morgen nog van zie komen, dat ik mijn eigen zoon moet laten onderduiken. Je hoort trouwens hoe langer hoe meer van huiszoekingen en razzia's. Ze zoeken militairen. Die moeten weer in krijgsgevangenschap. Dan is opeens een hele buurt afgezet en de groene slavenhalers gaan deur aan deur en huis aan huis om te controleren of er onderduikers verborgen zitten; en als ze er zo eentje bij je snappen, ben je zelf ook nog niet jarig.
Op een avond overleggen we met de buren en met de buurman uit het benedenhuis wat daar aan te doen is en twee weten nu eenmaal meer dan een, dus zitten we al gauw met allerlei tekeningetjes voor ons om uit te knobbelen of hier en daar in het huis niet ergens een schuilplaats is te fabrieken. Dat betekent voor mij een hoop werk, omdat ik de enige timmerman op de trap ben, maar als ik na een paar weken klaar ben, voel ik me trots, want ik zie kans vijf man in het huis te verstoppen en knappe jongens, die ze kunnen vinden. De mooiste schuilplaats is achter een blind muurtje, dat tegen het erkertje van onze voorkamer aanzit. Je kunt er een strozak neerleggen, zodat een mens er zelfs kan slapen, als het moet.
En laat nou de eerste klant voor dat hok achter het blinde muurtje mijn bloedeigen Jan zijn. Er is een boodschap gekomen, dat hij zich moet melden voor de arbeidsdienst en Jan heeft gezegd:
״Dat verdraai ik..."
Eigenlijk heeft hij wat anders gezegd, maar dat doet er nou niet toe, de hoofdzaak is, dat Jan niet gaat en achter het muurtje verdwijnt.
Twee dagen later, op een avond tegen elf uur, wordt er bij ons gebeld. Voor de deur staat een auto, er stappen een paar van die bloedhonden uit, ze lopen meteen de trap op. Huiszoeking. Ze moetea
ii
145