één hoog klop ik aan, en ga meteen maar naar binnen, want ik kom bij die mensen al jaren over de vloer en dan word je vanzelf eigen.
De partijgenoot zit op een stoel bij de muur met een koptelefoon op zijn hoofd en ik denk opeens weer aan dat radio-avondje met die realistische voordracht, maar ik zeg:
״Dag partijgenoot... enne... ik kom van de partij afdeling om je namens de secretaris te vragen..."
... maar verder kom ik niet, want de vent trekt een gezicht van veertien dagen slecht weer, hij legt eerst zijn vinger op zijn mond, zegt: „Ssssssssstt..." en daarna beduidt hij me, dat ik weg moet gaan.
Nou ken ik die kunsten van sommige partijgenoten, als je ze vraagt om een klusje voor de verkiezingen op te knappen, dan hebben ze altijd nét schele hoofdpijn of een schoonmoeder, die net van de trap is gevallen of een ander wissewasje, maar zo gemakkelijk zijn ze van mij niet af. Ik begin dus weer: „Ik kom van de partijafdeling..."
En hij weer „Sssssssssttt..." en weer die beweging van: ,hoepel op', en ik weer rustig blijven staan en denken: „met mij maak je toch de kachel niet aan, vader", nou niks zeggen — en net zo lang wachten, totdat het kiekeboe spelen hem begint te vervelen en dan maar aanhouden, want we kunnen voor die verkiezingen geen man missen, geen man en geen cent. Telkens als ik mijn voet verzet, omdat een mens toch niet altijd op hetzelfde been kan blijven leunen, sist hij onder zijn koptelefoon uit: „Ssssssstt" en wenkt mij, dat ik moet verdwijnen, maar zijn we lid van dezelfde partij, ja of nee, ja natuurlijk, en ik blijf dus, o zo!
Dat duurt zo een minuut of tien en een ei zou in die tijd allang groen koken, maar ik blijf ijzig kalm. Opeens zet de knaap die telefoon van zijn hoofd, kijkt me aan en zegt:
„Nou... hij is klaar, véél bijzonders was het niet." „Nee", zeg ik, omdat een mens toch iets moet zeggen, maar ik snap er niks van en ik wil net weer beginnen met mijn verhaaltje over de afdelingssecretaris, die me heeft gestuurd, als die partijgenoot tegen me zegt:
„Dat was Colijn... het was niet veel bijzonders, zo dadelijk komt Wibaut en die zal hem wel eventjes van jetje geven."
16