mina, noch aan enig ander Oranje-exces, doch haar eerden als verzetsleidster. Zo ook bleken mijn mededelingen over socialistisch verzet, van Vorrink en dat van Renge-link tegenover Rost van Tonningen, afdoende zowel voor de onschokbare minister Jan van den Tempel als voor de geschokte Meijer Sluyser. Zijn huis stond dag en nacht voor mij open.
Daarom wellicht ook verborg hij zich niet in zijn verdriet — emotioneel als van hen die (in het Oude Testament) hun kleren scheurden en as op het hoofd strooiden. En daarom wellicht is het, dat ik niet zonder emotie aan hem kan denken.
Is het niet bizar om Sluyser als profeet ten tonele te voeren? Stellig! Geen profeet dan, zelfs geen zoon van een profeet. Ergens toch wel verwant met de leerlingen der profetenscholen. In ieder geval had hij met profeten gemeen, niet geëerd te zijn in eigen land. Niet geëerd, daar gaf hij dan ook geen kans toe; degenen die het beoogden waren niet te benijden. In het licht van welk komend jubileum of eerbetoon ook — bij voorbeeld in verband met zijn grote verdiensten voor de Vara — zocht en vond hij onoverkomelijke moeilijkheden en felle controversen; hij verdroeg geen erkenning, al hunkerde hij ernaar.
Vier jaar lang stond hij op een eerste opvolgersplaats voor het lidmaatschap van de Tweede Kamer. Onwaar-schijnlijkerwijs werd geen van zijn voormannen minister of staatssecretaris of burgemeester of wat dan ook. En dat vele weerstanden overwonnen waren om hem op die plaats te krijgen, bleek — zoals voor hem zelf bij voorbaat vastgestaan had — vergeefs. Vergeefs voor de man die — welhaast in zijn eentje — in het Londen van het Militair Gezag, als lid van de buitengewone Raad van Advies, de uitspraak had afgedwongen, dat terstond na de bevrijding
8