34
JOODSCH PALESTINA
gelaten. Daar moet men een bepaalde vergunning, dus een toegangskaart, voor hebben.
En toch zal ik gaan. De „Zee der steppen" — de Jor-daan — Jericho! Zou ik het Land bezoeken en daar niet komen? En ook het nieuwste, de groote werken daar, zal ik zien. Want de Nederlandsche consul is bij de onderneming nauw betrokken. Mr. S. A. van Vriesland is, als ik mij niet vergis, een geboren Haarlemmer. Hij heeft bovendien als kind van mij de eerste beginselen van het Hebreeuwsch geleerd en we hebben later samen in Zionistische zaken nog al eens contact gehad. Een toegangsbewijs kost me begrijpelijkerwijze hoogstens slechts een telefoontje. Ik verdraag de hitte goed. Dus ga ik. Er gaan geen andere toeristen met me mee. Mevrouw en mejuffrouw Goldsmit — moeder en dochter — willen echter gaarne van de partij zijn en vergezellen me. Onze chauffeur is Jakob Schmidt. Hij is me door een veeljarig vriend, dien we nog wel nader zullen leeren kennen, zeer bizonder aanbevolen. De jonge man heeft zich voor eenige jaren naar Palestina weten door te slaan. Vanuit Presburg. Daar heeft hij o.a. ook een Jeschievah — een Talmoedhooge-school — bezocht. Met een Pond doe je veel per vrachtschip. Zijn broer heeft de reis per fiets weten te doen. En nu zijn de ouders ook al in Jerusalem en is de familie weer gelukkig te zamen. Schmidt kent het vak en het land; hij is een ontwikkeld jongmensch; hij is belezen in den Bijbel en niet onbedreven in den Talmoed; hij is een flinke, vroolijke, vrome Joodsche jongen. Hij zal mij van nu af aan ook op al mijn verdere tochten rijden door het Land.
Wij gaan in den namiddag tegen den tijd, dat we onderweg