28
JOODSCH PALESTINA
derden Sabbath in Jerusalem zou gezien hebben, ware ik er ongetwijfeld nogmaals heen getrokken en had ik den gang door de Arabische wijk erheen voor lief genomen.
De groote Synagoge in de oude stad ligt er haast verlaten. Béth-Jacob is haar naam. Maar men noemt haar de Choerwèh, hetgeen beteekent: ruïne. Het is echter niet de Choerwèh, maar de Choerwèh-Synagoge, dat wil zeggen: de Synagoge, die staat op de plaats, die den naam draagt van Choerw&h, of voluit Choerwath Rabbi Jehoedèh Hechasied. Deze plaats, waar eens de eerste Aschkenaziem zich in Jerusalem genesteld hebben en waar in het einde der zeventiende eeuw R. Jehoedèh Hechasied, d.i. de vrome, zich uit Polen met zijn schare heeft neergelaten, is later tot een woestenij gemaakt en ontving daarvan haar somberen naam. Sir Mozes Montefiore is het weer geweest, die van den toenmaligen Sultan het verlof heeft weten los te krijgen, om op deze plaats een groote Synagoge te bouwen. Zij is nog niet oud. Nog geen zeventig jaren. Maar zij heeft al veel gezien.
Zij is inderdaad wel mooi en steekt met haren koepel nog boven den koepel der Moskee uit, die op de Tempelplaats staat. Een mooie ijzeren poort geeft toegang tot de plaats, en door prachtige deuren komen we in het ruim der Synagoge. Veel marmer en veel houtsnijwerk. De Heilige Arke, hoog, maar niet zeer breed, bevat talrijke Torahrollen, die van kostbare sieraden zijn voorzien. Er is geen dienst bij ons bezoek. Doch één der deuren van de Heilige Arke is juist open. En een moedertje staat er vóór, en bidt er handenwringend. Zij heeft een zieke thuis, die met den dood ligt te worstelen. En als zij haast waggelend is heengegaan, en wij beginnen