11
MOZAÏEK
we een landgoed voorbij snellen, dat zich op den ingang als Mikvéh-Jisraël aankondigt en ik me omdraai om mijnen gids te vragen of dat de bekende door Netter voor de Alliance-Israélite Universelle reeds in 1870 gestichte Landbouwschool is, vangt hij, onder het bevestigend antwoorden, juist bijtijds mijn hoed op, dien de wind wou meenemen.
Toch brandt de zon. En alles is kaal en dor. Cactushagen omringen vele tuinen en plantages en vormen een groene ondoordringbare afsluiting. Zij moeten op last der regeering langzamerhand verdwijnen. Want zij waarborgen wel de veiligheid naar binnen, maar bevorderen ook de onveiligheid naar buiten. Zooals voor een paar jaren bij de bekende onlusten — onzaliger gedachtenis — gebleken is. Geboomte is er weinig. Palmen alleen beheerschen — en dan koninklijk — ook het dorre landschap. En de Olijfboom is overal. Ook in de rotsen slaat hij zijn wortels. Hij eischt niets voor zich en geeft alles. Tot in ouderdom van eeuwen.
Kale bergen. Steenen en rotsen alom, hoe verder we komen. Overal op de bergen de overblijfselen van alouden terassen-aanleg. Afgrijselijke verwaarloozing. Wat heeft de Turk gemaakt uit het Land, dat vloeien kan van melk en honing!
Zwijgzaam is het reisgezelschap in de auto, zooals dat zijn kan in een tram of in spoorwegcoupé, als de reizigers elkaar niet kennen. Opeens bij een kromming van den weg, strekt mijn gids van achter mij zijn hand langs mijn hoofd en wijzend met den vinger zegt hij: Jeroeschalajim! O, ik zie het. Er schiet iets in mijn keel, mijn oog wordt vochtig.
Het is weer weg, verscholen achter een heuvel, waaromheen de weg is gelegd. Ik dacht, dat we nu het volgende oogenblik