148
JOODSCH PALESTINA
te spreken —: „Overal in de maatschappij is de Sabbathviering ook voor den vroomsten Jood met een offer verbonden. In de Joodsche gemeenschap van Erets-Jisraël is hij louter ziels-genot.” En dit gezegde kan met uitspraken uit vele andere monden op tal van wijzen gevarieerd worden. Want in die maatschappij is de Sabbath de eenige en algemeen aanvaarde wekelijksche rustdag, hoe hij overigens ook individueel als rustdag wordt doorgebracht. En zoo is het met alle Joodsch-godsdienstige waarden en geestelijke schatten.
Waarmede ik in de verste verte niet gezegd wil hebben, dat alle in dit opzicht bedroevende verschijnselen vergoelijkt kunnen worden; of van voorbijgaanden aard zijn; en wel vanzelf terecht zullen komen. Of dat het aanbevelenswaardig ware aan de doornen uitsluitend maar de mooie rozen te ontwaren.
Volstrekt niet.
Maar er moet ook niet enkel op een afstand afgekeurd, of ter plaatse geschimpt worden. Er moet gewerkt worden. En er wordt gewerkt. „En al hebben we veel verdriet van buiten en van binnen, wij zijn op den goeden weg en wij voelen en zijn overtuigd, dat alles ten slotte goed zal komen.” Aldus sprak Koek, de Opperrabbijn. En ook van dit gezegde zou ik verscheidene nuancen met dezelfde strekking kunnen noemen uit den mond en uit het hart van ernstige en critisch-kijkende mannen.
Het Jodendom was altijd afhankelijk van z'n geestelijk bezit. Sinds het verlies van zijn staatkundig volksbestaan heeft het geleefd op zijn geestelijk bezit als op zijn nationalen bodem.