128
JOODSCH PALESTINA
brokken bezaaide hellingen en uitgestrektheden, die ons als uitdagend aankeken en vroegen: Wat verwacht ge van ons? Wat verwacht ge van deze woestenijen? Het land hier geeft antwoord. De velden geven antwoord. De bodem gehoorzaamt den wil en den vlijt der Joodsche handen. „En zij gehoorzamen Jisreëel”x). Zoo denkt men onwillekeurig.
En we zijn te Béth-Alpha aangekomen. Het is juist middag. Pauze en etenstijd. In een groote, luchtige, nog houten, maar Stevig gebouwde barak zitten mannen en vrouwen, allemaal nog in de jeugd of in ieder geval nog in den opgang des levens, aan lange tafels op lange banken aan het gezamenlijke middagmaal. We zijn in een collectivistische kolonie. Zoo zijn er eenige. Dat is nog wat anders dan coöperatie. Hier geschiedt alles vóór, maar ook uit en door de gemeenschap. Alles. Zoo ergens, dat komt het hier op het menschenmateriaal aan, en op de eenheid van overtuiging en wil. In Béth-Alpha schijnt het goed te gaan. Wat we er zien, in het woongedeelte en daarbuiten, getuigt van geregelde ontwikkeling.
Bij onzen rondgang komen we natuurlijk ook op de plaats, waar nog maar kort geleden de merkwaardige vondst is gedaan van een oude Synagoge. Onder het graven voor den aanleg van besproeiingspijpen stiet men op een onverwachten, steenen tegenstand, die niet diep onder den grond lag. Zij, die daar groeven, waren intellectueel geen onontwikkelde menschen. Zij werden voorzichtig en bemerkten heel ras, dat er hier sprake kon zijn van een historische ontdekking. De Archeologische Raad werd gewaarschuwd. En nu ligt er de vrijwel intact gebleven vloer bloot eener Synagoge. Een vloer van
1) Hos. 2, 24.