124
JOODSCH PALESTINA
van den Jardén, die weder zijnen naam dankt aan het feit, dat hij in zijn zoo korten loop honderden meters daalt. Deze centrale zal haar kracht aan het land teruggeven voor licht en voor beweging. Groot is het werk. De stuw — een der belangrijkste onderdeden — schijnt uit de natuurlijke gesteldheid der omgeving te groeien. Of eigenlijk reeds gegroeid te zijn. Want het blijkt uit alles, dat het werk reeds zijn voltooiing nadert. En het zal waarschijnlijk geen jaar meer duren, of het zal klaar zijn en, in gebruik gesteld, een der gewichtigste en machtigste middelen zijn voor de ontsluiting van Palestina.
Bij Beisan zijn we weder in het West-Jordaansche gebied. En aan het begin van den ’Emek, dien we nu zullen binnengaan.
Het is markt vandaag in Beisan en het is er tamelijk vol in de nu volkomen Arabische stad. Maar onze gedachten gaan over vele eeuwen achterwaarts. Béth-Schan is de Bijbelsche plaats, die den laatsten strijd heeft gezien van Saul en van Jonathan;1) den strijd tegen de Philistijnen op de heuvelen van Gilboa, welke uitzien over de vlakte van Jisreëel. Daar „zijn de helden gevallen". „Saul en Jonathan, elkander zoo lief, zoo dierbaar in hun leven, zijn ook in den dood niet gescheiden” 2) Dergelijke Bijbelverzen komen ons hier vanzelf op de lippen. Die puinheuvel ginds! Zouden daar de muren zijn geweest, die gedragen hebben de lijken van Saul en zijn zonen, welke er door de overwinnaars aan vastgespijkerd werden? Daar wordt gezocht, en geprobeerd het oude Beth-Schan uit den grond te spitten. Op dit moment echter is men niet bezig, is er niemand, en wacht de heuvel op de menschen,
1
I Sam. 31.
2
II Sam. 1, 23.