114
JOODSCH PALESTINA
op. Niet in Machanaim, noch in Ajéleth-ha-Schihar of Mischmar-ha-Jardén. We laten ze rechts en links liggen. Zullen we den Jordaan en de oude Jordaanbrug ginds heel in de verte niet gaan zien? De brug die in den Karavaanweg ligt van Acco naar Damascus en die den nogal raadsel-achtigen naam voert van: de brug van Jakobsdochters? Neen wij bezwijken niet en groeten haar van verre.
Dichterbij komen al „de wateren van Merom”. Ook door het Meer van Merom stroomt de Jordaan, evenals door het Meer van Tiberias. In vorm gelijken zij op elkander, maar het Meer van Tiberias is veel grooter. Het Merom-meer kan in den winter het water niet houden en een groot gebied wordt dan overstroomd. Zomer en zon doen het water verdampen en er blijven moerassen over. Vele honderden hectaren. Het Hoel è-gebied. Eens zal het verworven en drooggelegd moeten worden en evenzoovele hectaren vruchtbaren grond opleveren. Nu is er de biezen-industrie van Bedoeïnen, die er huizen in tenten — althans zoo iets als tenten — van gevlochten biezenmatten. We zijn hier niet hoog boven den zeespiegel en het is er warm. Troepen bisons zoeken de koelte in het water, waar het voldoende diep voor hen is. Hun heele lijven onder, slechts hun koppen, horizontaal gestrekt, boven het water. Roerloos. Op een hoop bij elkander.
„Daar hebt ge” — meent Schmidt — „het dier, dat in den Talmoed Kawie heet”. Hetwelk ook wel Koei gelezen wordt en waaromtrent op verschillende plaatsen de twijfel wordt besproken of het gerekend moet worden te behooren tot de tamme of tot de in het wild levende zoogdieren.*)
1) O.a. Babli Choelin fol. 80a.