HOOFDSTUK XV SAFED
TOEN ik Jerusalem verliet, heeft een mijner daar verworven nieuwe vrienden, de zoo beminnelijke Rav Asaf, fijnzinnig geleerd Talmoedist en paedagoog, Lectorookaande Hebreeuwsche Universiteit, bij het hartelijke afscheid mij aangeraden, vooral in Safed op Sabbath een Dienst in de Ari-Sjoel niet te verzuimen. Want dan zou ik zien, in welk een innigheid en hevigheid daar door de menschen wordt gebeden. Dus gingen we er Vrijdagavond heen.
O, die Jodenbuurt! Steile straatjes. Gangetjes. Groote, oneffen steenen het plaveisel. Overal Bedehuizen. Sjoelen en Sjoeltjes. En uit alle huizen Sabbathlicht. En in alle woningen Sabbath. Alles gesloten en overal stilte en rust.
In de Ari-Sjoel — geen groote ruimte — is de Dienst nog niet begonnen. Folianten liggen er voor verscheiden mannen open en een zacht geneuride leerzang klinkt er schuchter uit hun monden. Anderen reciteeren, gedempt maar opgewekt, het Hooglied daar doorheen. Zij dragen allemaal de lichtkleurige gestreepte gewaden der Sefardiem, lang als Kaftans; hebben den gordel om de lendenen; den „Streimel” — de