99
OVER ACCO EN MERON NAAR SAFED
Den Kischón over, dien we in de Zee des Westens zien verdwijnen. De weg is niet gebaand. Wagensporen, soms heel diepe, zijn ons pad. Maar het gaat er bijkans even vlug om. En we naderen gauw genoeg het oude Acco, dat al spoedig duidelijker en duidelijker als een mooie stad voor onze oogen opdoemt uit de zee. De echte Oriënt. Een volmaakt Arabische stad, rondom in de palmen. Rondom; en in den omtrek; en bij het binnenkomen. En ook in de stad staan de palmen langs de straten, die vol zijn van marktgegons en op vele plaatsen versperd door hoog- en breedbeladen, bizonder groote kamee-len. We zouden de oude vestingwerken eens goed willen zien. Maar daarvoor zijn formaliteiten noodig, die te veel tijd zullen nemen. We vergenoegen ons dus met een oppervlakkig begluren. Een mooie Moské zouden we zonder veel formaliteiten binnen kunnen gaan. „Wel" — zegt Dr. Fries — „ze hebben me al door zooveel Moské's gesleept, dat ik er genoeg van heb. Laten we verder gaan!" Hij is reeds door Egypte gekomen. Met een reisgezelschap! We gaan dus verder. De straat voert ons dwars door de vestingwerken. Drievoudige muren en drievoudige grachten, nu drooggelegd. We begrijpen het een weinig, dat Napoleon hier eens zijnen kop moest stooten. Tel-Napoleon, even buiten de stad, een hoogte, vanwaar hij de belegering leidde, bewaart de herinnering.
En we snellen nu meer Oostwaarts over een vruchtbare vlakte. Ginds wenkt ons reeds de afhang van het Gallileïsche gebergte. De dallaagte aan den voet is bezaaid met olijf-boomen, die onbaatzuchtige boom, die niets verlangt en alles geeft, zonder veel verzorging groeit, zijn wortelen ook in rotsen slaat en eeuwen leeft. Groote geitenkudden, schapen, koeien