96
JOODSCH PALESTINA
in de nachten heb ik de fluit dier locomotieven gehoord. Of een vaag hoorbare plons in het verre water: een bak met steenbrokken door de hefkraan uit een wagon geschept en in het water gestort.
Aan gesteenten heeft Palestina geen gebrek. Even zuidelijker dan Haifa ligt de Kolonie Athlith aan de zee. De spoorlijn uit Egypte langs de kust naar het Syrische land en verder doet beide plaatsen aan. De spoorwegverbinding is er dus. En Athlith heeft het gesteente in zijn bergen, dat door de deskundigen geëigend is bevonden om voor de vorming der vangarmen van Haifa’s haven te dienen. En deze deskundigen behoefden zich daarbij niet enkel op theorie en wetenschap te verlaten. Want vlak tegenover de steengroeven rijst er een ruïne uit de zee; de ruïne van een kruisvaardersburcht, wier zelfde gesteente den weerstandsproef tegen hetzelfde zeewater nu reeds zooveel eeuwen glansrijk heeft doorstaan. Ik heb de steengroeve van Athlith ook bezocht. Welk een gat is er reeds in den berg gebroken. En dag aan dag laat men nieuwe stukken springen, zoodat er groote blokken en kleinere en kleinste brokken loskomen, die alweder met hefkranen en andere werktuigen in de wagons geladen worden voor het vervoer naar de in aanleg zijnde haven. Aan den eenen vleugel der enorme oppervlakte werken Arabieren. Aan den anderen werken Joden, meest arbeiders uit de Kolonie Athlith. De Arabieren werken op dagloon. De Joden krijgen maandelijks hun loon. Berekend naar het dagloon der Arabieren, maar naar de verhouding van de hoeveelheid van het afgemaakte werk. En dan blijkt het geregeld, dat de Joden driemaal zooveel als de Arabieren uitbetaald moeten krijgen. Zoo heeft het