76
JOODSCH PALESTINA
uit de oudheid. Deze hebt ge trouwens, naar ik vermoed, haast allemaal wel reeds door de oogen van anderen gezien. In het algemeen zie ik deze zaken natuurlijk op ongeveer gelijke wijze. Bij of op of in de zoogenaamde „Koningsgraven" sta ik versteld als, dunkt mij, iedereen van den arbeid, die hier deze grafkamers uit de rots heeft gehouwen. Ik denk onwillekeurig aan den schatbewaarder Schebna en het praalgraf, dat hij zich in de rots heeft laten slaan *) en aan het harde woord, dat de profeet Jesaja aan hem wijdt. Maar ik denk daaraan niet, omdat deze rotsgraven hier dezelfde als dat van Schebna zouden kunnen zijn. Het zijn ook niet de Koningsgraven van David en zijn nageslacht. Maar hoogstwaarschijnlijk zijn zij uitgehakt voor koningin Helena van Adiabene en haar familie, die in den tijd van Herodes het Jodendom hebben aangenomen en toen te Jerusalem hun verblijf hebben gekozen. Hier zien we voorhallen en nissen, zooals we ze in Mischnah en Talmoed behandeld vinden. Alles interessant genoeg.
We namen dit bezoek mede op onzen weg naar de Hebreeuwsche Universiteit op den Scopusberg. De vacantie is natuurlijk al lang begonnen. Maar wij vinden er wel den geschikten gids, die ons door de belangrijkste gebouwen en zalen van het gansche instituut geleidt. Hij maakt mij bizonder opmerkzaam op het gebouw, hetwelk tot laboratorium was bestemd voor Prof. Ornstein, wanneer deze naar Jerusalem ware gekomen. Nu is het in gebruik — ten minste tijdelijk — voor den planten- en bloemenverzamelaar, die ons tegenkomt met nieuwe vondsten, maar dien ik uit den weg ga,
1) Jes. 21, 16.