Elke morgen kwam juffrouw Moske met de koffie. Precies om elf uur transporteerde ze het grote blad met de vele koppen over de gang. Netjes zag ze er altijd uit. Het haar keurig gekapt, zonder één vlekje het witte keukenschort. De tevreden vrouw van ruim veertig.
— Morgen, meneer, hier is uw koffie!
Johan stond te praten met een collega van kunst. Hij „kietelde” hem over een recensie, die in het avondblad had gestaan en de stemming was genoeglijk opgewekt geprikkeld, want een kunstcriticus verdraagt geen critiek. Hij maakt die zelf en de critiek is juist, zoals ze er staat. Debat erover wordt niet toegestaan.
— Je hebt een critisch complex, verweet Johan zijn collega, maar je moet nooit schrijven „wat was er van dit onderwerp niet te maken geweest” want dan verlaat je het terrein van de critiek en kom je op dat van de scheppende kunstenaar. Dan moet je geen aanmerkingen meer maken op wat een ander heeft gedaan maar dan moet je het zelf doen!
— Ik mag dan een critisch complex hebben, pareerde de kunstman, jij bent blijkbaar in het gelukkige bezit van een criticus-complex.
Toen kwam juffrouw Moske en de koffie geurde in alle heerlijkheid en daarmee was dadelijk de goede stemming teruggekeerd.
— De koffie ruikt kostelijk, juffrouw Moske, zei de kunstcriticus.
— Ze is lekker, meneer, anwoordde de vrouw welverzekerd, terwijl ze de koppen op het schrijfbureau neerzette. Is er nog bijzonder nieuws, heren?
Ze vroeg het elke morgen. Voor de keuken. Ze