108
8. Mondelinge traditie is uiteraard onafgesloten en het verschil tussen ontwikkeling van de mondelinge traditie enerzijds en de vernieuwing ervan anderzijds is uiteraard vaag.
9. Iedereen is in staat op zijn manier mee te helpen aan de ontwikkeling en vernieuwing van de traditie.
10a. Elke levende traditie kent de spanning tussen conservering enerzijds en innovering anderzijds.
10b. Een traditie die die spanning niet kent, is een dode traditie.
11a. Traditie beïnvloedt het doen en laten van de mensen, dwz. het
beïnvloedt de menselijke leefwereld. Deze invloed is in de vorm van gedragsregels te expliciteren.
11b. Traditie beïnvloedt het denken en dromen van de mensen, dwz. het beïnvloedt hun denkwijze. Deze invloed is in de vorm van begrippen en opvattingen te expliciteren.
11c. Tussen gedragsregels enerzijds en begrippen en opvattingen anderzijds bestaat een wisselwerking.
12. Kennis die niet gebruikt en toegepast wordt, kan niet getoetst worden. Daarom moet studie tot praxis leiden.
13a. De opvatting van God-als-leraar heeft verstrekkende konsekwen-sies :
0) Gezag. Geen enkele andere leraar heeft het gezag van God, dwz. absoluut gezag en boven elk menselijk gezag is een hoger (al of niet menselijk) gezag denkbaar. N. B. : Het gaat hier over 'communicatief' gezag (par. 3. 2). (2) Nederigheid. Aangezien de afstand tussen God en leraar oneindig veel groter is dan de afstand tussen leraar en leerling, is intellectuele en morele nederigheid een gewenste eigenschap. Dit geldt zowel voor leraar als leerling.
13b. De genoemde opmerkingen (l) en (2) over gezag en nederigheid spreken voor zichzelf wat betreft hun strekking. Zo kunnen bijvoorbeeld een agnosticus of een atheïst het met deze strekking eens zijn.