Bij de niet-Joden waren deze getallen:
Diamantindustrie
0,3 per
100
Kleding en reiniging
2,3 „
,,
Voedings- en genotmiddelen
8,1 „
”
Totaal
10,7 per
100
of 24van alle personen in de industrie werkzaam.
Daartegenover waren opgenomen bij
de Joden
in:
Bouwbedrijf
1,4 per
100
Metaalindustrie
2,4 „
,,
Verkeerswezen
4,8 „
,.
Landbouw
0,2 „
,,
Visserij en jacht
0,0 „
”
Totaal
8,8 per
100
Voor het mannelijk deel der gehele Nederlandse bevolking
waren deze cijfers:
Bouwbedrij f
10,5 per
100
Metaalindustrie
9,3 „
»»
Verkeerswezen
10,8 „
Landbouw
21,9 „
Visserij en jacht
0,7 „
••
Totaal
53,2 per
100
Terwijl dus van alle mannelijke Joden slechts 8,8 per 100 in de meest belangrijke bedrijfstakken werkzaam waren, was dit getal voor de gehele mannelijke bevolking van Nederland 53,2 per 100.
Zetten wij nu naast elkaar de beroepsverdeling der mannelijke Joden en die van de totale mannelijke Nederlandse bevolking, verdeeld volgens primaire bedrijven (de boven gespecificeerde), secundaire bedrijven, handel-, credlet- en bankwezen, vrije beroepen en overige bedrijfstakken, dan worden de cijfers dus voor;
35