Vanaf 1850 vond de individuele jood langzaam zijn weg naar de niet-joodse maatschappij, al zijn er nog steeds joden in Nederland die dat model van vrijwillige segregatie tot op de dag van vandaag aanhangen en leven. Met voor het jodendom groot succes. Hun kinderen weten veel van jodendom, ze leven volgens de leefregels van het jodendom, er wordt nauwelijks gemengd gehuwd en ze zijn in die zin ‘hoeders van het jodendom’. Deze groep is veel orthodoxer dan de joden tweehonderd jaar geleden, maar de structuur van hun gemeenschap en van hun leven komt overeen met de structuur en het leven van alle joden vóór de Emancipatie. Toen leefde honderd procent zo, nu nog maximaal vijf procent. Ze zijn zichtbaar, ze zijn anders, ze vallen op door hun kleding, maar het is de zichtbaarheid, de andersheid van de Chinezen.
In 1817 werd, onder koning Willem 1, de bijl gelegd aan een pijler van het joodse leven, het Jiddisch. Het onderwijs op de joodse scholen moest vanaf dat moment worden gegeven in het Nederlands, het mocht niet meer in het Jiddisch. Ook in de officiële documenten en stukken van de joodse gemeenten en instellingen mocht geen Jiddisch meer worden gebruikt. Nu was het Jiddisch voor het overgrote deel van de joden op dat moment de lingua franca. Het is zelfs na de Sjoa, toen minstens drie miljoen Jiddischsprekende joden werden vermoord, nog zo dat je met Jiddisch bijna altijd kunt spreken met joden over de hele wereld, al wordt het langzamerhand als lingua franca vervangen door modern Hebreeuws.
Door het verbod op het Jiddisch als taal in het onderwijs, met als uiteindelijk gevolg het verminderen van het Jiddisch als omgangstaal in Nederland, raakte de Nederlands-joodse gemeenschap in de loop van de negentiende eeuw zijn directe contact met joden over de hele wereld kwijt. Ze