Ik spreek geen woord Chinees, ik weet zeker dat u geen woord Chinees spreekt (tenzij iemand onder u het door een of ander toeval heeft geleerd), ik weet niets van de Chinese gemeenschap, heb er geen contacten mee, lees er nooit over, hoor er nooit over, ken geen Chinezen, ben ze op geen enkele opleiding tegengekomen - ze zijn onzichtbaar. En echt niet alleen voor mij. We geven een bestelling op bij cde Chinees’ en dat is het dan. Verder dan de zakelijke uitwisseling van voedsel en geld komt het nooit. Ook niet in die talloze dorpen waar de Chinees het enige restaurant is, naast de snackbar.
Als we het over allochtonen hebben, hebben we het over Surinamers, Antillianen, Marokkanen, Turken. Als we het over asielzoekers hebben gaat het over Ghanezen, Irakezen, Afghanen, Joegoslaven, Palestijnen, Albanezen, Tamils en noem de nationaliteiten maar op, maar niet over Chinezen.
In mijn jeugd was er wel een probleem met Chinezen, namelijk de opiumtenten en het illegale gokken. Daar wist de Amsterdamse birmenstadpolitie alles van, maar dat was geen nationaal probleem, het was geen onderwerp in een maatschappelijke debat, waarin iedereen zich mengde. En dat is nog steeds zo. Chinezen worden niet als allochtonen gezien, iedereen accepteert dat ze een vocabulaire hebben van driehonderd woorden, aan een inburgeringscontract voor Chinezen heeft nooit iemand gedacht. Tenminste, niet dat ik weet.
Joden wonen vier eeuwen in Nederland. Chinezen al een eeuw. De contacten met de ‘Indiërs’ en later Indonesiërs bestaan ook niet pas enkele decennia. Toch heeft de aanwezigheid van deze minderheden, joden, Chinezen, Indonesiërs, Zuid-Molukkers, nooit geleid tot spreken over de multiculturele samenleving. Zelfs de komst van de gastarbeiders in de jaren zestig was geen aanleiding om het woord ‘multi