pogingen van mijn leraar me te sjadchenen (koppelen) aan een aardige joodse man waren desastreus verlopen, maar hij vond het, als goede ‘joodse’ vader, zo belangrijk dat ik weer een relatie zou aangaan dat hij me adviseerde een partner te zoeken. Een ‘opdracht’ waarvoor ik aanzienlijk minder animo aan den dag legde dan voor het vangen van het schaap, maar waar ik me wel aan zette, want er was natuurlijk toch een snaar geraakt.
Maar waar moest ik een man vinden? Het enige dat ik deed was werken of autorijden van en naar mijn werk in Londen. Goed, eerst reed de Voorzienigheid mijn auto in elkaar, ik moest met de trein. En ja hoor, een man, in de trein. Maar, zoals dat gaat: voordat ik er erg in had, was hij de trein alweer uit en weg. Ik vervloekte mezelf. Ik had een jarenlange spirituele training achter de rug, juist om me voor te bereiden op situaties waarin er actie moest worden ondernomen, maar op het moment dat het erop aankwam, handelde ik niet. Zoals dat zo vaak gaat, niet alleen met mij, met iedereen.
Uit woede ben ik twee dagen tijdens het spitsuur gaan posten bij het station in Wimbledon waar de man was uitgestapt. Er waren twee mogelijkheden: of mijn begeerde treinreiziger had toevallig in die trein gezeten en zou niet meer op dat station verschijnen, of hij had een vaste baan en nam iedere dag min of meer op dezelfde tijd dezelfde forensentrein en stapte min of meer op dezelfde tijd uit op hetzelfde station. Het was vreselijk koud, ik stond er uren te klappertanden... geen man. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk, dus de mogelijkheid bestond dat de Voorzienigheid me aan een ander wilde koppelen. Maar dat bleek niet zo te zijn. Ik zag ongeveer tienduizend Engelsen voorbijtrekken, de een nog lelijker dan de ander, moe, chagrijnig, onaantrekkelijk, grimmig, grauw, niemand die ook maar in aanmerking kwam. Maar... toen de kans minimaal