Mevrouw Ackerman heeft een dochter en drie kleinkinderen. Armoede was de hoofdzaak vroeger. Maar ook dat de mensen elkaar hielpen in hun armoede. Ik weet bijvoorbeeld nog heel goed, dat mijn moeder tegen mijn broertje zei: „Ga jij brood halen”. Ik was een kind van een jaar of vijf en ik had zes broers en zusters. Ik was een van de jongsten. Het broertje dat op mij volgde was acht. Maar mijn vader werkte niet in die tijd, hij was diamantslijper, dus dat brood moest opgeschreven worden. Nu was er in de Uilenburgerstraat een bakkerij, Van Praag, die zijn zaak had tussen al die arme mensen in. Pas later realiseer je je, dat die bakker veel geld had uitstaan bij al die mensen, en niet altijd brood kon geven. Dus mijn broertje komt terug en zegt tegen mijn moeder: „De bakker zegt: ‘ik heb geen brood’.”
Ik was kleiner, en een meisje, dus mijn moeder zegt tegen mij: ,, Ga jij ”. Ik ga naar die winkel en daar waren allemaal planken met broden. Vloerbroden. Dat was waarschijnlijk de goedkoopste manier van bakken: twee aan elkaar, ronde broden. Ik zie al die planken met brood en de bakker zegt tegen me: „Ik heb geen brood”. Ik weet nog dat ik heel gek stond te kijken. Maar ja, je durft niets te zeggen. Vroeger zeker niet als kind. Dus ik maar weer naar huis toe. Ik zeg tegen mijn moeder: „Ik heb geen brood. De bakker zegt: ‘Ik heb geen brood’, maar de winkel is vol.” Ik zie mijn moeder nog zitten. Met zo’n half schort voor, het schort voor haar ogen, huilen.
Toen werd er geklopt, een bel had men niet daar in die buurt, de deur beneden stond altijd open. Een buurvrouw komt binnen, en zegt: „Wat is er met u?” „Ik heb wat in mijn oog gekregen”, zegt mijn moeder. Ik weet nog dat ik wat zeggen wilde, maar ik heb het niet gedaan.
Die buurvrouw gaat weg en even later komt de dochter van de