tj.es, zo noemden ze dat. Keuterboertjes. Die hadden het heel arm. Ze vroegen voor een ei twee, drie centen; twee drie centen voor een liter melk. Wij behoorden tot de middenklasse. En dan had je de zogenaamde betere klasse: de dokter - die woonde in Beesd, de notaris en de hoofdonderwijzer, en dan had je het gehad.
De onderwijzer was trouwens de enige van de gewone bevolking, behalve de betere klasse en de joden, die een betere opleiding had gekregen. De rest vond dat niet nodig. Ik heb op de Mulo gezeten en mijn neefjes en nichtjes ook allemaal. Mulo was voor de oorlog heel wat. In die kleine plaatsjes was het vanzelfsprekend dat de joodse kinderen een goede opleiding kregen.
Bij ons in die kleine plaatsjes woonden verder geen jidden. Wel in Culemborg, Zaltbommel, Gorinchem, Tiel. Nu woont er praktisch niemand meer, maar vroeger waren dat behoorlijke killes. Je had weinig contact met de joden daar. Waar ik wel contact mee had was met Oss, want daar had je tweemaal per jaar bal. Dat bal was berucht en beroemd. Ik zeg nou wel „berucht”, maar er gebeurden geen gekke dingen. Muziek werd er gemaakt door een bandje, waar een zekere Van Orsow in zat. Dat was het schorem van Oss, maar in zo’n bandje waren ze heer.
Voor de oorlog heeft Oss een tijdje onder zware controle gestaan van de marechaussee, want er werd niets anders gedaan dan gemoord en geroofd. Die Van Orsow hoorde daar ook bij. Desondanks gingen we tweemaal per jaar naar het bal. Eerst hield je ’s avonds bal met een meisje en ’s nachts was er daarna een kosjer koud buffet. Dat vond alles plaats op Sjabbesavond in een hotel, waar je ook sliep. Zondagsmiddags hield je na-bal met hetzelfde meisje, na het na-bal ging je met haar mee naar huis en dan werd daar gegeten. Dat zijn zo van die herinneringen. Daar is allemaal niets meer van over.