heb ik een paar bokslessen genomen. Sam Kinsley vond ik geen fijn mens. Als jongen vond ik dat al een minderwaardig figuur. Toen ben ik in de boksvereniging Courbet gekomen. Een Nederlandse boksvereniging. De instructeuren daar waren Karei Bisschop en Wim Lacroix.
Ik ken de namen allemaal uit mijn hoofd. Die Wim Lacroix was een hele fijne jongen. Karei Bisschop ook. Dat was een goeie bokser, die altijd zei: „Jongens, als jullie kunnen boksen, dan moeten jullie niet uit de weg gaan.” Er waren hele ordinaire jongens bij, die zaterdagsavonds het centrum in gingen om een beetje te knokken, een beetje te vechten. Als ze dan iemand een bloedneus of knock-out hadden geslagen, dan vonden ze zichzelf een geweldige held. Wim Lacroix zei dan altijd: „Dat moet je niet zo je favoriet noemen. Als jij met een bokser had geknokt en je had die neergeslagen, dan had ik je een flinke jongen gevonden. Maar iemand die niet kan boksen sla je altijd knock-out. Je moet alleen van je vuisten gebruik maken als ze jou willen aanvallen.” Dat vond ik altijd een prachtige opmerking.
Maar ik had wel goed boksen geleerd en ik was in mijn jeugd wel een jongen die wat presteerde. Ik had een goeie linkse en ik was sterk. Net als mijn vader, dat was ook een sterke man. Ik was een beetje getraind op dat gebied. Ik heb er nooit van mijn leven gebruik van gemaakt. Ik was geen vechtersbaas. In de oorlog van T4-T8 heb ik, toen ik verlof had een keer met de jongens van Courbet een wedstrijd gebokst tegen de Volleys: Engelse matrozen die in Holland lagen. In de derde ronde werd ik knock-out geslagen, want ik stond tegenover een prima bokser: bloedende neus, mijn gezicht open ... ik heb nooit meer gebokst. Ik ben er meteen mee opgehouden. Maar in dienst heb ik er wel wat aan gehad. Want toen ik in militaire dienst zat, lag die jongen van Doof naast me. Er waren een paar van die Rijn-kaaiers in dienst. Die hebben allerlei nare dingen gedaan. „Joodje moet je dit, joodje moet je dat.” Ik heb me er nooit wat van aangetrokken, want met deze elementen debatteren over het jood-zijn vind ik walgelijk. Ik was buiten de menage. Ik mocht om vijf uur weg. Ik had permissie, als joodse soldaat, om buiten de menage bij een joodse familie in Beverwijk te eten. Maar er waren wel eens