7
Nu woonden zij er al enkele weken en juffrouw Pampel had de kennis met haar oud buurmeisje, nu juffrouw Koekoek weer hernieuwd.
„Mot je zien Raatje” zei ze tegen haar dochter, „mot je zien, hoe ’t der staat, een paleis geregeld.”
En Raatje was gaan zien.
Ze had eventjes een schaar ter leen gevraagd en de menschen waren erg vriendelijk geweest.
De familie Koekoek had het dan ook goed.
De man Bram Koekoek, was diamantbewerker en eveneens zijn zoon Louis. Levie heet-ie eigenlijk maar de goede tijd, die van zooveel invloed, ten goede en ten kwade, op de diamantbewerkers was geweest, had van Levie, Louis gemaakt.
Louis Koekoek dan was niet mooi, hij had een lichaamsgebrek, een heel leelijk, een bochel, verder een lang geel-bleek gezicht en sprak, als de meeste mismaakten met een neusklank. Maar dat hinderde niet, vond juffrouw Koekoek, die trotsch op haar zoon was, die zooveel geld verdiende; hij zal toch wel een mèissie krijgen, aan iederen vinger tien, als-ie wou.
En juffrouw Pampel begon het te bejammeren, dat haar Raatje al verkeering had, dat had nog eens een goeie partij voor haar geweest.
Louis sliep niet bij zijn moeder in huis, bij het