8
huis hoorde een kamertje, op de derde verdieping gelegen en dat was ingericht voor slaapkamertje, omdat beneden zoo weinig »berging” was. ’s Avonds ging hij naar boven en ’s morgens om zeven uur gewoonlijk kwam hij naar beneden om eerst koffie te drinken en dan naar zijn werk te gaan.
Dikwijls gebeurde, dat hij tegelijk met Flip v. d. Kar naar beneden ging en eens vond hij Raatje bezig zich te wasschen in haar onderlijfje. Hij had haar toen een knijp in haar blanke, vleezige armen gegeven en Raatje scheen er niets kwaad’ om te zijn.
De verhouding tusschen Raatje en Flip werd er intusschen niet beter op. Raatje sprak niet meer dan het hoognoodige en keek strak en stuursch voor zich heen, Flip liet zich harde woorden ontvallen, zeide, dat hij het langer verdomde, om als snotneus behandeld te worden, dat hij haar grillen allang moe was, daar moest een eind aan komen. En er kwam een eind aan.
Eens, na een ruzie, zei Raatje: „Als je me den mantel laat koopen, is alles weer goed".
„Daar komt niets van”, zei Flip toen, „ten eerste kunnen wij het niet missen, en ten tweede laat ik mij niet dwingen. Toen liet Raatje zich ontvallen :