27
Van uit Vlooienburg, de Houtkoopersdwarsstraat, de Zwanenburgwal komen ze aangerend, het marktplein op.
Om de galanterie-kraam van Moelie Haringtnan verdringen zich de menschen. De kooplui laten hun stalletjes in de steek, komen kijken, vrouwen staan op hun teenen, rekken hun hoofd zooveel mogelijk boven anderen uit. Jongens klimmen op de karren, loeren gretig op ieder gebaar, belust op een kloppartijtje.
, Voor de stal staat Sjimmie Troedel te schreeuwen, bleek, iedere klank samen gaand met heftig gestoot der handen.
„Gemeene dief!.... Zakkenroller!.... Bróód-dief! .... Kom achter je stal vandaan as je lef heb .... kom hier met je praats.... rooie salle-mander!____
Naast hem zijn vrouw, klein, mager, de haren in een vinnige toet boven op het spitse hoofd. Met «en schor gegil stoot ze de woorden uit haar mond, het gezicht groen-bleek, verwrongen.
„Vuilè . . . k! . . . Rooie die . . . f! . . . Mot je mijn begappe . . .! Heb ik jullie daarvoor zoo
veel goes gedaan!.....Vuile huichelaar! Ja,
lach maar, dik schwein, wach maar, je krijg je porsie ! . . . . émmer ! .... sjtinkloede .... r !” . ..